Omtrek en oppervlakte

OMTREK EN OPPERVLAKTE – DOELEN

 

DOEL 1: BEGRIPPEN ROND OMTREK EN OPPERVLAKTE KENNEN EN GEBRUIKEN
GROEP 6
Begrippen m.b.t. omtrek en oppervlakte herkennen en kunnen gebruiken

Begrippen met betrekking tot omtrek en oppervlakte herkennen en kunnen gebruiken (eerder ook gebruikt bij lengte meten)

  • Lang, langer, langst(e) en kort, korter, kortst(e)
  • Groot, groter, grootst(e) en klein, kleiner, kleinst(e)
  • Breed, breder en smal, smaller
  • Lengte, breedte
  • (er) Omheen
  • Omtrek, oppervlakte

Tegenstellingen herkennen en gebruiken: grootste-kleinste, langste-kortste, hoogste-laagste

Begrippen lengte, breedte, hoogte, diepte, dikte en omtrek en in de juiste context gebruiken

 

DOEL 2: DE BEGRIPPEN ‘OPPERVLAKTE’ EN ‘OMTREK’ KENNEN EN IN DE JUISTE SITUATIE GEBRUIKEN
2E HELFT GR. 6
Weten wat de oppervlakte en omtrek zijn en het verschil begrijpen

Weten wat een oppervlakte en omtrek is (begripsvorming, handelend!)

  • Aanwijzen (handelend) van omtrek en oppervlakte van bijvoorbeeld je tafeltje, de deur, een schoteltje, een A4tje, een rond vouwblaadje, …
  • Hier steeds het verschil tussen omtrek en oppervlakte aan bod laten komen.
  • Gebruik verschillende vormen!

 

2E HELFT GR. 6
Kunnen bepalen wat de omtrek is door tekenen

Kunnen bepalen (tekenen) wat oppervlakte en omtrek is

Maak de omtrek van een grillige figuur rood en de oppervlakte van dezelfde figuur groen (eventueel gebruikmaken van Google Earth).

2E HELFT GR. 6
Kunnen benoemen van de omtrek

 

Kunnen benoemen van de omtrek

  • Begrippen met betrekking tot omtrek kunnen herkennen en actief gebruiken: er omheen. Link leggen met zelf aanwijzen van omtrek (zie een vorig doel).
  • Voorbeeld: Weten dat het om de omtrek gaat, als je wilt weten hoeveel meter hek je moet bestellen om een tuin te omheinen
2E HELFT GR. 6
Kunnen benoemen van de oppervlakte

Kunnen benoemen van de oppervlakte

  • Het gaat om het herkennen en actief gebruik van het begrip oppervlakte. Link leggen met zelf aanwijzen van oppervlakte (zie een vorig doel).
  • Voorbeeld: tapijt bestellen voor een kamer. Wat moet je dan weten?

 

DOEL 3: OMTREK EN OPPERVLAKTE BEPALEN EN VERGELIJKEN
2E HELFT GR. 6
Omtrek en oppervlakte op het oog kunnen vergelijken

Objecten op het oog kunnen vergelijken en ordenen naar omtrek en oppervlakte

2E HELFT GR. 6
Omtrek en oppervlakte kunnen vergelijken door direct meten

Objecten kunnen vergelijken en ordenen naar omtrek en oppervlakte via direct meten (naast elkaar houden, op elkaar leggen)

1E HELFT GR. 7
Omtrek en oppervlakte kunnen bepalen door tellen

Kunnen meten van een omtrek en oppervlakte en het resultaat via tellen vaststellen

  • Ziet bij het vergelijken van oppervlakten via het leggen van tegels en het ‘hokjes-schema’ de relatie met vermenigvuldigen.
1E HELFT GR. 7
De noodzaak van een standaardmaat voor omtrek en oppervlakte begrijpen

Weten dat eerlijk meten (één maat gebruiken) voorwaarde is voor vergelijken, ordenen en meten via afpassen.

 

DOEL 4: EEN VIERKANTE METER HOEFT NIET VIERKANT TE ZIJN
2E HELFT GR. 6
Oppervlakte uitdrukken in een natuurlijke maat

De oppervlakte van bijvoorbeeld een tafelblad uitdrukken in een natuurlijke maat (bijvoorbeeld aantallen A4-tjes)

2E HELFT GR. 6
Begrijpen dat oppervlakte niet afhankelijk is van de vorm

Inzicht ontwikkelen in het feit dat de oppervlakte hetzelfde blijft, ondanks dat je de vorm van een figuur verandert (begripsvorming)

  • Handelend!
  • Voorbeeld: Een A4tje doormidden knippen en de twee stukken achter elkaar plakken
1E HELFT GR. 7
Begrijpen dat het aantal vierkante meters niet afhankelijk is van de vorm

Inzicht ontwikkelen in het feit dat de oppervlakte hetzelfde blijft, ondanks dat je de vorm van een figuur verandert (begripsvorming), maar nu gekoppeld aan een maat (m²).

  • Handelend!
  • Voorbeeld: Twee uitgeslagen kranten naast elkaar is 1 m². Dezelfde twee kranten achter elkaar hebben dezelfde oppervlakte en is dus nog steeds 1 m².

 

DOEL 5: ENKELE REFERENTIEMATEN M.B.T. OPPERVLAKTE KENNEN EN GEBRUIKEN (INCLUSIEF UITSPRAAK EN NOTATIE)
GROEP 7
Referentiematen m.b.t. oppervlakte kennen en gebruiken

Referentiematen mbt oppervlakte kennen en gebruiken

  • Voorbeelden: Twee uitgeslagen kranten naast elkaar is 1 m².
  • De oppervlakte van een hand van een volwassen persoon is ongeveer 1 dm2.
  • De oppervlakte van een vingernagel is ongeveer 1 cm².
  • De oppervlakte van een potloodpunt is ongeveer 1 mm².
GROEP 8
Kennis van referentiematen gebruiken

Kennis van referentiematen gebruiken

  • Voorbeeld: De oppervlakte van de tafel is 60 handpalmen, dus ongeveer 60 dm².
  • Alleen wanneer dat relevant is!

 

DOEL 6: SCHATTINGEN MAKEN OVER OPPERVLAKTES
GROEP 8
Schattingen maken over oppervlaktes

Schattingen maken over oppervlaktes

  • Voorbeeld: Voorwerpen zoeken/aanwijzen van ≈1 m²
  • Voorwerpen zoeken/aanwijzen van veelvouden van 1m²: oppervlakte van een deur ≈ 2 m², oppervlakte klaslokaal ≈100 m², oppervlakte schoolplein ≈ …
  • Direct in verband brengen met de referentiematen.
DOEL 7: OPPERVLAKTE BENADEREN VIA EEN ROOSTER
GROEP 7
Schattingen maken met een natuurlijke maat

Uitdrukken en vergelijken van de oppervlakte van tafels van verschillende vormen met een natuurlijke maat (bijv. aantallen A4tjes)

 

DOEL 8: OMTREK EN OPPERVLAKTE BEREKENEN VAN RECHTHOEKIGE FIGUREN
GROEP 7
Omtrek berekenen

Omtrek berekenen

  • Bepaalt de omtrek van een vierkant of rechthoekig voorwerp.
  • De omtrek van de zandbak op school (schoolplein, klaslokaal) berekenen (bijvoorbeeld met stappen)
  • Hoeft niet formeel, in VO wel.
GROEP 7
Oppervlakte berekenen

Oppervlakte berekenen

  • Aantal tegels voor schoolplein bepalen: hoeveel tegels hebben we nodig?
  • Hoeft niet formeel, in VO wel.

Meest recente berichten