Lengte

LENGTE – DOELEN

DOEL 1: LENGTEBEGRIPPEN  KENNEN EN GEBRUIKEN
GR. 1, 2, 3
Begrippen m.b.t. lengte herkennen en kunnen gebruiken

Begrippen met betrekking tot lengte herkennen en kunnen gebruiken

  • Lang, langer, langst(e) en kort, korter, kortst(e)
  • Groot, groter, grootst(e) en klein, kleiner, kleinst(e)
  • Dik, dikker, dikst(e) en dun, dunner, dunst(e)
  • Hoog, hoger, hoogst(e) en laag, lager, laagst(e)
  • Breed, breder en smal, smaller

Tegenstellingen herkennen en gebruiken: grootste-kleinste, langste-kortste, hoogste-laagste

Het juiste voorwerp aanwijzen bij begrippen als grote-kleine, lange- korte, dikke-dunne, hoge-lage

De juiste afbeelding aanwijzen bij begrippen als grote-kleine, lange- korte, dikke-dunne, hoge-lage

Binnen een context aanwijzen wat bedoeld wordt met groot-groter-grootst, klein-kleiner-kleinst, lang-langer-langst, kort-korter-kortst, hoog-hoger-hoogst

GROEP 6
Begrippen m.b.t. lengte in de juiste context gebruiken

 

Begrippen lengte, breedte, hoogte, diepte, dikte en omtrek in de juiste context gebruiken

 

DOEL 2: LENGTES ORDENEN VIA VERGELIJKEN
GR. 1 EN 2
Vergelijken en ordenen op het oog

Objecten op het oog kunnen vergelijken en ordenen

Twee lengtes (met een groot verschil) op het oog vergelijken

GR. 1 EN 2
Vergelijken en ordenen via direkt meten

Objecten via direct meten (naast elkaar houden, op elkaar leggen) kunnen vergelijken en ordenen

Twee lengtes naast elkaar leggen om te vergelijken

Twee lengtes op de juiste manier naast elkaar leggen om te vergelijken

Binnen een context (zoals een toren bouwen of iets tekenen) iets groter-kleiner, langer-korter, hoger-lager maken

Lengtes ordenen (op volgorde leggen) via vergelijken

 

DOEL 3: METEN MET EEN NATUURLIJKE MAAT
GR. 1, 2 EN 3
Vergelijken en ordenen met een natuurlijke maat

Objecten kunnen vergelijken en ordenen met een natuurlijke maat (voet, schoen, touwtje, strook, etc)

Het resultaat via tellen vaststellen.

Meten van een lengte met de stap of de voet op de juiste manier (afpassend, met een tussenmaat)

Lengtes vergelijken met behulp van een touw of een strook

Afpassend meten met een natuurlijke maateenheid als voet, schoen en een strook en de uitkomst bepalen

1E HELFT GR. 3
Ordenen en vergelijken op basis van meetgetallen

Lengtes vergelijken op basis van meetgetallen

Meetresultaten (al dan niet genoteerd)

 

DOEL 4: EEN METING MET BEHULP VAN EEN MEETINSTRUMENT UITVOEREN; RESULTAAT AFLEZEN EN NOTEREN
2E HELFT GR. 3
Kunnen meten met een liniaal, duimstok, rolmaat of centimeter

Kunnen meten van de lengte door gebruik te maken van een liniaal, duimstok, rolmaat of centimeter.

  • Aandacht voor de meettechniek:
    • Weten waar je begint,
    • Begrijpen dat het eerste stukje op de liniaal niet meetelt,
    • Een oplossing bedenken als de liniaal te kort is: streepje zetten en afpassen (zie ook volgende hoofddoel).
    • Weten dat eerlijk meten (één maat gebruiken) een voorwaarde is voor vergelijken, ordenen en meten
  • Weten welk van deze instrumenten je wanneer gebruikt (star versus flexibel).

Verschillende meetinstrumenten gebruiken (duimstok, rolmaat, liniaal, meetlint)

2E HELFT GR. 3
Kunnen meten in meters

 

Kunnen meten in meters

  • Uitvoeren, aflezen en noteren
  • Afpassend meten aan de hand van de standaardmaat meter en de uitkomst noteren in aantallen meters
  • Een meetlint (tot 100 centimeter) en een liniaal gebruiken
  • Lengte opmeten en benoemen m.b.v. standaardmaten (meters en/of centimeters)
GROEP 5
Kunnen meten in decimeters

Kunnen meten in decimeters

  • Uitvoeren, aflezen en noteren
GROEP 6
Kunnen meten in millimeters

Kunnen meten in millimeters

  • Uitvoeren, aflezen en noteren
  • Lengte opmeten en benoemen m.b.v. de millimeter

 

DOEL 5: EEN MEETSTRATEGIE BEDENKEN ALS HET INSTRUMENT NIET DIRECT TOEREIKEND IS
1E HELFT GR. 3
Herhaald kunnen afpassen

In het geval van de hoogte van een (hoog) raam met behulp van een duimstok

  • Herhaald afpassen met één voorwerp
  • Meettechniek: je past een aantal keren af, met bijvoorbeeld je handspan. Als het meetlint te kort is, kan de leerling een aantal keren het meetlint nemen.

 

DOEL 6: DE LEERLINGEN ZIJN BEKEND MET STANDAARDMATEN EN KENNEN DE GANGBARE AFKORTINGEN DAARVAN 
2E HELFT GR. 3
De standaardmaat 'meter' kennen

Meter

  • De begrippen meter (m) en centimeter (cm) en in de juiste context gebruiken
  • Aangeven hoe groot een centimeter en een meter ongeveer is
  • Referenties van de meter en de centimeter (een grote stap, hoogte van een kamer, dikte van vinger, etc.)
GROEP 4
De standaardmaat 'centimeter' kennen

Centimeter

  • De begrippen meter (m) en centimeter (cm) en in de juiste context gebruiken
  • Aangeven hoe groot een centimeter en een meter ongeveer is
  • Referenties van de meter en de centimeter (een grote stap, hoogte van een kamer, dikte van vinger, etc.)
GROEP 5
De standaardmaat 'decimeter' kennen

Decimeter

2E HELFT GR. 5
De standaardmaat 'kilometer' kennen

Kilometer

  • De standaardmaat kilometer (km) en in de juiste context gebruiken
  • Referenties van de kilometer (van hier tot aan …, duizend stappen, etc.)
GROEP 6
De standaardmaat 'millimeter' kennen

Millimeter

  • Referenties van de millimeter (hagelslagkorrel, dikte van nagel, etc.)
  • Standaardmaat millimeter (mm) en in de juiste context gebruiken
GR. 7 EN 8
De standaardmaat 'hectometer' kennen

Hectometer

 

DOEL 7: ENKELE REFERENTIEMATEN M.B.T. LENGTE KENNEN EN KUNNEN GEBRUIKEN 
1E HELFT GR. 4
Referentiematen m.b.t. lengte kennen

Referentiematen met betrekking tot lengte kennen

  • een hele grote stap ≈ een meter
  • de hoogte van een deur is ruim twee meter
  • een verdieping van een huis ≈ 3 m
  • de lengte van een gemiddelde man ≈ 1 meter 85
  • hoe lang is een bed ongeveer?
GROEP 4
Een passende maateenheid kiezen

Een passende maateenheid kiezen

  • Gebruik de maten die de kinderen gehad hebben (zie doel 5)
Activiteiten
GROEP 6
Kennis van referentiematen van lengte gebruiken

Kennis van referentiematen lengte gebruiken

  • Mijn bed is ongeveer twee meter lang, dus dan is mijn kamer ongeveer … m lang.

 

DOEL 8: SCHATTINGEN MAKEN OVER AFMETINGEN 
GROEP 5
Voorstelbaar kunnen maken van afstanden

Voorstelbaar kunnen maken van afstanden, lengtematen

  • Het wereldrecord verspringen staat op 8,95 m. Hoe ver is dat ongeveer?
  • Een bruinvis kan wel 30 m zijn. Hoe lang is dat ongeveer?
  • Referentiematen gebruiken. Vergelijken met bijv. de lengte van het klaslokaal. Zo mogelijk uitbeelden, en je verwonderen over de gigantische afmetingen bij bijvoorbeeld dieren.

 

DOEL 9: IN BETEKENISVOLLE SITUATIES SAMENHANG TUSSEN ENKELE (STANDAARD)MATEN KENNEN 
1E HELFT GR. 4
Van meter naar centimeter

m → cm

  • Verband leggen met leerlijn getalbegrip en kommagetallen
  • Maateenheden omrekenen hoeft niet.
2E HELFT GR. 5
Van kilometer naar meter

km → m

  • Verband leggen met leerlijn getalbegrip
  • Maateenheden omrekenen hoeft niet.
GROEP 6
Van centimeter naar millimeter en van meter naar decimeter

cm → mm

m → dm

  • Verband leggen met leerlijn getalbegrip
  • Maateenheden omrekenen hoeft niet.

 

DOEL 10: DE LEERLINGEN HEBBEN INZICHT IN DE STRUCTUUR VAN DE VERSCHILLENDE MAATSTELSELS 
GROEP 6
Een kaart met een schaallijn gebruiken

Lengte: van de meest gangbare lengtematen

  • km → m
  • m → cm

 

DOEL 11: AFMETINGEN BEPALEN MET BEHULP VAN AFPASSEN, SCHAAL, REKENEN
GROEP 8
Een kaart met een schaallijn gebruiken

Op een kaart met een schaallijn afpassen hoe ver het is van de ene plaats naar de andere plaats.

  • Misschien 1 hokje = 1 kilometer
  • Voorwaarde: Een plattegrond interpreteren
  • Voorwaarde: Betekenis geven aan een plattegrond
GROEP 8
Met een schaal bepalen hoe lang en hoe breed iets in het echt is

Hoe lang en hoe breed in het echt?

  • Hele eenvoudige contexten.
  • Ook aandacht voor taalgebruik: 1 cm is in werkelijkheid 100 cm (of 1 meter).
  • Ook hier rekening houden met de leerlijnen vermenigvuldigen en verhoudingen. Rol van de rekenmachine meenemen.

 

 


Meest recente berichten